Skip to content
MUSEUM AT RISK
Save the MUSEUM

Reflecties door Johannes Muselaers, Doctoraatsonderzoeker

7 November 2025 - 15:42 – Steunbetuiging

Per mail: Even terugkomend op ons gesprek over het museum vandaag. Ik ben geen specialist—en moet eerlijk bekennen dat ik het museum de afgelopen jaren vanop afstand volgde—maar wanneer ik de instelling bezocht en haar communicatie ontving, ervoer ik een gespleten museum.

Per mail:


Dag Anne-Mie (Van Kerckhoven),

Even terugkomend op ons gesprek over het museum vandaag. Ik ben geen specialist—en moet eerlijk bekennen dat ik het museum de afgelopen jaren vanop afstand volgde—maar wanneer ik de instelling bezocht en haar communicatie ontving, ervoer ik een gespleten museum.

Het ene gelaat van het museum is het gelaat van een kunstencentrum. Het hart van het programma vormen monografische tentoonstellingen van levende kunstenaars en thematische groepstentoonstellingen. De veelal internationale kunstenaars in deze projecten zijn, als ik het goed heb, niet noodzakelijk vertegenwoordigd in de collectie of worden pas nadien aangekocht.

Het andere gelaat van het museum is het gelaat van een traditioneel ‘museum voor hedendaagse kunst’. Vaak in de marge van het tentoonstellingsprogramma en het gebouw bevinden zich gefocuste tentoonstellingen rond verworven kunstwerken, archieftentoonstellingen over de Antwerpse scene en collectiepresentaties. De eerstgenoemde, gerichte presentatiemomenten tonen in de regel werken door een Oost-Europese of Aziatische kunstenaar. Dit kadert binnen de focus van het museum op Eurazië: “het grondgebied van Europa en Azië, als multipolaire ruimte met een pluraliteit aan culturen.” De eigenlijke collectiepresentaties thematiseren deze regio zelden. Antwerpen of Vlaanderen zijn hier het venster op de werkelijkheid.

Nog los van de kwaliteiten van het museum als museum en het museum als kunstencentrum, blijft de relatie tussen beide onduidelijk. In mijn perceptie als buitenstaander opereerden ze parallel, waarbij het kunstencentrum steeds prominenter werd (tekenend is het verdwijnen van de ‘U’ van Museum in de naam van het M HKA) ten koste van het museum.

Het is te eenvoudig om deze situatie enkel aan slecht beleid te wijten—zoals het te eenvoudig is om de schuld op het museumgebouw of op de financiering van het museum te steken. De gespletenheid van de instelling en het wegdeemsteren van de collectie lijken mij ook het resultaat van verschillende pogingen om tegemoet te komen aan andere maatschappelijke verwachtingen rond het kunstinstituut zonder politieke openheid voor een gedegen heroriëntatie over de rol van de collectie. Wanneer ik de visie en het programma rond collectie en archief consulteer, schemert een regionalistische visie door: de idee dat de kunstwerken uit de collectie in de eerste plaats iets zeggen over de maatschappelijke, politieke en culturele context van Antwerpen en Vlaanderen, of dat “de naoorlogse avant-garde in Antwerpen en Vlaanderen” een centraal uitgangspunt vormt voor een begrip van “de multipolaire wereld van vandaag en van de toekomst.” Miskennen dat deze regio’s geen eikpunten maar punten van transitie zijn, leidt onvermijdelijk tot een sedentaire visie op de beelden kunsten: vandaag wordt de collectie voornamelijk vanuit regionaal perspectief gepresenteerd en onderzocht, ondanks transnationale ambities.

Voor mij duidt de gespletenheid van de instelling en de groeiende onzichtbaarheid van de kunstwerken in haar beheer daarom op het failliet van het regionalistische en sedentaire perspectief op de collectie. De oproep tot de deterritorialisatie van het individu, de maatschappij en de economie die wel het in museum als kunstencentrum klinkt, is onverenigbaar met het immobiele model van het museum, terwijl de relevantie van de collectie eindig is zonder intellectuele en fysieke mobiliteit.

Vanuit deze analyse mag het gesprek rond de collectie niet verzanden in regionalistische sentimenten. Precies die sentimenten hebben de relevantie van de collectie tot nu toe ondermijnd en vormden allicht een aanleiding voor de buitenproportionele maatregel van de minister. Misschien moet de oproep niet luiden: “Hou de M HKA-collectie in Antwerpen”, maar eerder: “Hoe zorgen we ervoor dat onze collectie, vanuit onze eigen premissen, mobiel en toekomstgericht blijft?”

Het zijn maar enkele reflecties. Misschien ondersteunen ze ergens het gesprek, tussen kunstenaars, kunstwerkers, ministers en beleidsmedewerkers, dat vandaag centraal moet staan.

Groeten,

Johannes Muselaers

Johannes is doctoraatsonderzoeker aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en lid van de interdisciplinaire onderzoeksgroep Palettes aan de KU Leuven.


382